Politicus Zonder Partij |
|
Author:
| ter Braak, Menno |
ISBN: | 978-1-6616-7351-2 |
Publication Date: | Jan 2020 |
Publisher: | Independently Published
|
Book Format: | Paperback |
List Price: | USD $7.36 |
Book Description:
|
Wie een boek begint, legt zich met den eersten regel vast voor het geheele boek. Ieder schrijver met een schrijversgeweten aarzelt daarom lang voor hij zich op een regenachtigen morgen neerzet om dien eersten regel te formuleeren; hij weet, dat hij niet meer terug kan, dat hij gewetenloos en opzettelijk barok zou moeten worden om den toon van zijn begin te herroepen. Onder het schrijven zullen honderden varianten opduiken; de gesluierde beelden zullen zich onophoudelijk moeten...
More DescriptionWie een boek begint, legt zich met den eersten regel vast voor het geheele boek. Ieder schrijver met een schrijversgeweten aarzelt daarom lang voor hij zich op een regenachtigen morgen neerzet om dien eersten regel te formuleeren; hij weet, dat hij niet meer terug kan, dat hij gewetenloos en opzettelijk barok zou moeten worden om den toon van zijn begin te herroepen. Onder het schrijven zullen honderden varianten opduiken; de gesluierde beelden zullen zich onophoudelijk moeten verscherpen, sommige zullen langzamerhand wegdansen om niet weerom te komen, andere zullen zoo onherkenbaar aan het papier worden toevertrouwd, dat zij den schrijver zelf nieuw toeschijnen; er zullen zelfs bliksems door zijn hersens schieten, die hij 'vondsten' noemt, omdat hij van hun onderaardsch bestaan geen omlijnd begrip had; maar den toon van zijn begin zal hij niet meer kunnen verliezen, het geheel zal geschapen zijn met dien beruchten eersten regel. Naarmate hij het einde nadert, zal die toon hem meer gaan hinderen: hij leert al schrijvende zijn toon kennen, hij gaat zich ergeren; hij tracht zijn kruisen in mollen te transponeeren, hij waagt poging op poging zichzelf met zijn toon te verzoenen door alles uit te buiten, wat een toonaard omvatten kan; maar de ervaring leert hem, dat het einde steeds een verlossing beteekent, omdat alleen een einde een begin beslissend ongedaan maakt. En dan: hoe stumperig en officieus is nog vaak het einde! De schrijver heeft zich zoo lang op zijn einde verheugd, dat hij het twintig bladzijden vóór het einde al in verschillende temperaturen heeft doorleefd; zijn boek is afgedacht, voor het afgeschreven is, en de vreugde over het afdenken heeft die van het afschrijven lang en breed verslonden voor die regenachtige middag komt, waarin het einde einde wordt. De laatste zin: en een regenachtige morgen is door een geheel van op eenzelfden grondtoon afgestemde zinnen gekoppeld aan een regenachtigen middag. Nu zullen binnenkort de lezers komen en zij zullen dit geheel als geheel gaan verslinden; zij zullen de kleine avonturen voor een schrijftafel volbracht, de weerbarstige variaties op den eersten zin, aanvatten als een officieel complex van bedoelingen; de recensenten zullen hun plicht weer doen en alles, wat voor de schrijftafel met kleine, bijna onmerkbare zwenkingen tusschen sigaren en kopjes thee officieus ontstond, zullen zij - met het gelijk van hun vak - tot hun eigen gerief vergrooten. Over het geval van den man, die een jaar of langer de slaaf was van bladen wit papier, zullen zij niet meer spreken; zij zullen spreken over 'den roman', 'het essay', 'de figuur' (denk niet aan de schrijftafel: de figuur!) en 'zijn generatie'. Of: àls zij spreken over dien armen slaaf van dat diabolische papier dan zullen zij ook dat martelaarschap weer vergrooten, tot de schrijver zichzelf niet meer als martelaar herkent; zooiets was die kwelling toch niet, zal hij denken, met zulke krasse gebaren placht ik niet tegen den toon van mijn eersten regel te strijden! Moet dan alles per se worden vergroot om voor den lezer waar te zijn?